Winterverhaal van Sien Volders
Kachel
Ik leerde hem kennen als het lief van een vriendin. Hij was gloednieuw, ze vond hem net over de taalgrens. Een man van herfstwandelingen en bier bij het kampvuur. In het huisje waar hij woonde had hij een Leuvense stoof. Hij wàs een Leuvense stoof. Eén avond aan zijn kachel en je zat voor altijd in zijn hart.
De liefde was groot genoeg om hem en zijn kachel naar onze stad te doen verhuizen. Hij kookte er soep van groenten uit hun volkstuin. Stookte de kachel vaak zo op dat er wel een taart gebakken moest worden. Het hele huis zat onder het kolenroet en altijd rook het lekker. Naar net over de taalgrens. Hij was zus en zij was zo en uiteindelijk liep het spaak. Zij hield het huis, hij kreeg zijn kachel en met de jaren verdween hij meer en meer uit het oog.
Hij bleef wel in de stad, maar werkte ’s nachts en de sporadische koffies leken in weinig op de kampvuren van weleer. Hij had een nieuw huis. En er kwam een nieuw meisje in zijn leven, zo hoorde ik over onze koffies heen. Deze lente was hij plots terug. Barstend van warmte, al was het voor een afscheid. Zijn meisje kwam van de andere kant van het land. Niet over de taalgrens, wel naar het oosten. Daar waar het landschap glooit en de boomgaarden eindeloos zijn. Na een jaar gependel was ze het beu. Op een avond kwam hij thuis en vond een huis vol kaarslicht en een spoor van rozenblaadjes. In négligé op bed vroeg zij hem ten huwelijk en zei dat zij zijn kinderen wilde baren. En daarom was hij plots terug. Om afscheid te nemen. Have en goed zou hij achterlaten, werk had hij daar alvast en zijn huis had hij verkocht. Hij en zijn kachel gingen naar het oosten. Een huis met een boomgaard en een lief dat zijn kinderen wilde wachtten op hen. Al zouden we hem missen, we konden ons geluk niet op.
En toen ging het licht uit. Bij haar. Te veel, te snel, paniek. Dat huis en die boomgaard moesten maar naar iemand anders. En hij, ach hij. Geen mens kende hij daar, tenzij door haar. Zijn huis en zijn werk had hij opgegeven. Euforisch had hij afscheid genomen en nu lag hij aan scherven. Het gerucht bereikte onze stad en bedachtzaam troepten de oude vrienden samen. Met zorg werd hij bijeengeveegd. Als in een doosje verhuisde hij van vriend naar vriend. Neen, gij blijft niet in haar huis wonen, gij komt bij ons. Neen, gij gaat niet tussen onuitgepakte dozen slapen, gij slaapt bij ons.
Een appartement werd gevonden en gehuurd. Een miserabel zwaktebod na al die glooiende heuvels en eindeloze appelbomen. De dag van de verhuizing verloopt zwijgend. Dozen gaan van hand tot hand, tot boven in het bedompte appartement. In elke doos het gewicht van volwassen man aan scherven. Zesendertig, te oud om opnieuw te beginnen. Tastbaar, loodzwaar liefdesverdriet. Een leven aan duigen, ingepakt, aangepakt, doorgegeven en neergezet. Niet uit te pakken.
Het appartement is klein en zijn hart is stuk. De kachel verhuist naar onze schuur. Als een baken van verdriet staat ze daar. Een levensdroom die plots stof staat te vergaren. In bruikleen, bezweer ik hem. In bruikleen. Ik zal ze afschuren, warm stoken, onderhouden. Ik zal er soep op koken en taarten in bakken. Tot de dag dat hij weer de man van de kachel kan zijn. Tot ze samen vertrekken. Richting akkerland en herfstavonden.
Sien Volders debuteerde in november met Noord.