Sinterklaasavond
Toen mijn moeder voor het eerst in jaren op sinterklaasavond niet hoefde te werken, stelde mijn vader een groot feest met familie en vrienden voor. Mijn moeder vond dat geen goed idee, dus trokken we lootjes met ons drieën. De middag voorafgaande aan pakjesavond hielp ik haar met speculaaspoppen bakken. De keuken rook naar koekkruiden. Mijn vader moest overdag gewoon werken. ’s Avonds kwam hij de woonkamer binnen met een groot cadeau en een rode strik eromheen.
‘Het ruikt hier verrukkelijk!’ jubelde hij. ‘Het wordt een prachtige avond!’
Ik kon niet wachten om het grote cadeau uit te pakken. Ik had mijn moeder getrokken en iets lekkers voor in bad voor haar uitgezocht. Ze rook eraan en zei: ‘Heel lekker.’
Zij gaf mijn vader een nieuwe lamp om ’s avonds in de tuin te werken, want de oude was niet sterk genoeg. Ze gaf hem ook een fotolijst met daarin een foto van ons drie. Toen hij het zag, kneep hij even in mijn knie en daarna in de hare.
Er was nog één cadeau over. Het grote cadeau. Ik stak mijn hand ernaar uit, maar mijn vader vroeg verbaasd: ‘Wat doe je? Die is voor mama.’ Hij wendde zich tot haar: ‘Ik hoop dat je het mooi vindt.’
‘Ik heb al een mooi cadeau,’ stamelde mijn moeder.
Zo was het, iets voor in bad.
Ik trok de strik los.
‘Victor,’ zei mijn vader scherp. ‘Ik maak geen grap. Het is voor mama.’
De rest van de avond bracht ik door op de badkamer, met de deur op slot.
‘Jullie kopen maar een heel duur nieuw cadeau,’ riep ik. ‘Morgen wil ik het hebben.’
Rechtstreeks uit de badkamer liep ik naar mijn bed en ik lag nog niet of de deur werd voorzichtig geopend. Mijn vader sloop naar binnen.
‘Het spijt me echt,’ fluisterde hij. ‘Ik dacht dat ik mama had.’ Ik draaide mijn rug naar hem toe en hij ging weer weg.
Zoals dat gaat met het verdriet van een kind was ik het de volgende morgen bij het ontbijt alweer vergeten. Al bleef er een spoor van teleurstelling en wantrouwen achter.
Mijn vader was het niet vergeten. Hij zei plechtig: ‘Ik maak iets in de tuin voor je waar je heel gelukkig van wordt.’ Over geluk sprak mijn vader vaak. Zelf werd hij gelukkig van rommelen in de tuin, van soep maken en van mensen helpen.
Het hele weekend werkte hij achter de schuur aan het mysterieuze project. In de kou. Wanneer het te donker werd, klikte hij de lamp aan die hij van mijn moeder had gekregen. Voor mij bleef het een raadsel wat hij maakte en als ik het aan mijn moeder vroeg, haalde ze haar schouders op. Mijn vader verbood me om in de tuin te kijken. Ik moest zweren ook niet te spieken als hij naar zijn werk was. Mijn nieuwsgierigheid steeg die dagen bijna boven mezelf uit, tot boven de schuur zodat het weinig scheelde of ik had heimelijk een blik kunnen werpen op zijn activiteiten. Ik hield me in, vroeg mijn vader zelfs niet wat hij aan het maken was wanneer hij moe van de inspanningen binnen een kopje soep opwarmde. Hij was een groot liefhebber van soepen. Kippensoep, erwtensoep, minestrone. Die bereidde hij op vrijdagavond en vroor hij in lege ijsbakjes in. We hadden in de kelder een extra diepvries voor zijn soep.
Een paar dagen gingen voorbij waarin ik soms vergat dat er iets was dat ik niet mocht weten, maar dat besef kwam altijd terug en ik werd er humeurig van, ik voelde me buitengesloten. Ik deed kortaf tegen mijn vader en onaardig tegen mijn moeder.
Op een zaterdagmorgen na het ontbijt zei mijn vader: ‘Trek je voetbalschoenen eens aan.’
Ik nam de lange veters van mijn voetbalschoenen en draaide ze twee keer onder mijn zool door, daarna trok ik ze strak aan en legde er een knoop in. Een dubbele knoop zoals mijn vader me had geleerd.
Ik voelde opwinding, want hij ging onthullen waaraan hij al die dagen had gewerkt. Ook voelde ik angst. Of was het wantrouwen? Met sinterklaasavond, en zoveel vaker al, had ik me verheugd op iets, en telkens had hij me teleurgesteld. Van iemand die ons teleur heeft gesteld verwachten we om onszelf te beschermen vanaf dat moment altijd een beetje minder, in het ergste geval nog een teleurstelling. Ergens hopen we daar misschien zelfs op.
Ik volgde mijn vader de tuin in. De noppen van mijn voetbalschoenen tokkelden op het stenen pad. En toen zag ik het: een groot wit doel waarin een net hing. Het gras was gemaaid, en omlijnd met kalk. Mijn vader had zelfs een strafschopstip gemaakt. De netten waren strakgetrokken met haringen.
Twintig meter verder stond nog een doel. De achterlijn aan die kant ontbrak maar wat maakte het uit? Ik had een voetbalveld, mijn eigen voetbalveld.
Geen vrij uur ging voorbij zonder dat ik voetbalde op mijn nieuwe veldje, het mooiste sinterklaascadeau van mijn leven. In tenues van de teams die er in die tijd toe deden zaten de jongens uit de buurt op de rand van de stoep voor ons huis te wachten. Iedereen wilde mijn vriendje zijn. Ook als het regende speelden we en dan had elk doelpunt iets heroïsch. Mijn vader keek vanonder het afdak van de schuur toe. Met mijn vriendjes ploegde ik het veld om en geregeld keerde ik aan het einde van de middag onder de modder terug naar binnen. Van mijn moeder moest ik me bij de deur uitkleden en naakt naar de douche rennen. Soms mocht ik ook ’s avonds in het donker nog buiten voetballen, in het licht van de grote lampen van de nabijgelegen tennisbaan die fel brandden. Het was hetzelfde licht waarin mijn vader tot laat in de tuin stond te schoffelen, een handeling die hem leek te betoveren want hij hield het hele lentes en zomers vol. Soms keek ik ’s avonds vanuit mijn slaapkamerraam naar hem. In het licht van de tennisbaanverlichting verrichtte hij nauwgezet zijn werk. Om twaalf uur stopten ze op de tennisbaan met spelen en vrij snel daarna doofden de lichten. Eén voor één. Bam, bam, bam, bam! Ik probeerde weleens precies op dat moment naar mijn vader te kijken. Het ene moment badend in het licht, een seconde daarna opgelost in de duisternis.
Roman Helinski is auteur van De wafelfabriek en Bloemkool uit Tsjernobyl. Dit verhaal is een bewerking van een hoofdstuk uit Bloemkool uit Tsjernobyl.