Een mantel met een bontkraag (Fragment: Ongemakkelijke mensen)
Een mantel met een bontkraag
‘Gij krijgt van mij een nieuwe mantel,’ bepaalt opa als hij oma’s pijnlijke grimassen ziet. ‘Maar ik heb al een mantel,’ zegt oma. ‘Ik hoef geen andere.’
‘Gij krijgt van mij een nieuwe mantel, punt uit.’
‘Laat haar toch met rust,’ zegt mijn vader, maar hij moet z’n moel haauwen en zich er niet mee bemoeien.
Er valt niet aan te tornen. Net nu oma door haar pijnlijke benen de deur bijna niet meer uit kan, komt hij met een nieuwe jas. Ik moet mee in de taxi naar Blijdesteijn in Tiel om er eentje uit te zoeken.
‘Weet u hoe een zalm krimp geslagen wordt?’ informeert opa bij de taxichauffeur. Hij zit voorin, ik zit achterin met oma. De chauff eur schudt zijn hoofd. ‘Ik zij een riviervisser motte weten, en in de goeie dagen ving ik met gemak wel zestig, wat zeg ik, zeuventig zalm op één dag.’ Opa haalt zijn krimpknuppel tevoorschijn. ‘Zo gauw een zalm aan boord is, is het zaak om ze snel te verdoven. Ge wilt dat geklapper niet hebben, snapte? Ge moet hem een korte tik achter de ogen geven, kijk zo!’ Met een droge pets tikt hij met het knuppeltje op zijn bovenbeen. ‘De zalm is dan nog nie krimp! Ben de mal! Ge moet hem nog unne tik geven achter op zunne kop, zo!’ Nogmaals tikt hij droog en kort met zijn knuppel op zijn bovenbeen. ‘Dan is-ie krimp en dan wordt-ie mooi rood, da kinde wel toch?’ De chauffeur knikt en humt bevestigend.
‘Lumme jou nou es vragen, chauffeur, hoeveel paling dinkte gij dat ik heb gevangen in de goeie dagen?’
De chauffeur weet het niet. ‘Duizend kilo?’ vraagt hij aarzelend.
‘Duuzend?’ Opa lacht smalend. ‘Zijde nou helemaal besodemiert, kèl! Tienduuzenden! Ik heb d’r mee verdiend, heur! Waar dinkte gij dat we nou heen gaan? Niet zomaar naar unne winkel! Ik hoef nergens naar te kijken heur! Duuuzend! Ha!’
Het is even stil in de auto, de motor zoemt, het Betuwse landschap glijdt buiten aan ons voorbij.
‘Wilde unne suikere bol, chauffeur?’ vraagt opa dan. ‘Vrouw! Gif dieje mins es een suikere bol!’
Oma vist het blikje Wycams Borstbollen uit haar handtas en steekt het blik tussen de voorstoelen door zodat de chauffeur er eentje kan pakken. Hij frutselt er moeizaam eentje uit, ze zitten samengeklonterd onder in het blik. Na een lange rit komen we aan bij de winkel in Tiel.
‘Ga eerst maar zeggen dat ik er ben.’
Ik loop naar binnen en schiet een verkoopster aan: ‘Eh, mijn opa is er, met zijn vrouw.’ Ik noem zijn naam.
‘Wie?’ vraagt de verkoopster.
‘Mijn opa,’ gebaar ik naar buiten, waar we opa, die als een klauwende krab grip probeert te krijgen met behulp van zijn stokken, half uit de auto zien hangen. Met een boos hoofd roept hij iets naar de chauffeur die aan de andere kant oma uit de wagen helpt. Ik ren naar buiten om oma te ondersteunen. De chauffeur bekommert zich inmiddels om opa maar wordt woest weggemaaid door een van de stokken. ‘Opgesodemieterd, dat kan ik zelf.’ In hoog tempo tikt opa naar de deur en stapt binnen. ‘Goeiemiddag saam, hier zij ik,’ begroet hij de verkoopster. ‘Urst maar es een tas thee.’
Ik loop met oma aan mijn arm naar een groepje clubfauteuils bij de paskamers en laat haar in een van de stoelen zakken.
Opa tikt achter ons aan. Hij zet zijn hoed af, legt hem op tafel en gaat ook zitten.
‘Waar kan ik u mee van dienst zijn?’ vraagt de verkoopster. ‘Ik mot unne goeie mantel hebben voor mijn vrouw, niet zo’n tod maar een goeie mantel.’
‘Een mantel… En welke kleur had u in gedachten, mevrouw?’ richt ze zich naar oma.
‘Bè, beige natuurlijk!’ roept opa uit. ‘Een bietje van da sjieke.’
‘Beige?’ informeert de verkoopster bij oma.
‘Mij maakt het allema…’ probeert oma.
‘Beige!’ roept opa, en hij klapt nog net niet met zijn hand op het tafeltje dat tussen de fauteuiltjes staat.
‘Beige,’ bevestigt de verkoopster knikkend. ‘Een momentje.’
‘Kunde es nie wat thee brengen!’ roept opa haar na. ‘Ge laat unne aauwe mins toch niet zomaar zitten?’
De verkoopster keert terug met over haar arm twee jassen. Ze legt ze beide op het tafeltje en tilt er eentje op om hem te laten zien. Een kort beige jack.
‘Is dit iets geschikts?’ vraagt ze. ‘Het is erg gewild, dit soort jacks…’ ‘Godallemachtugsevoader, dat is toch geen mantel!’ zegt opa. ‘Ge hebt toch wel iets van stand, een mantel met een bontkraag? Want niks is me te gek heur, ik heb d’r zat.’ Om zijn woorden kracht bij te zetten trekt hij zijn dikke portemonnee tevoorschijn waar de briefjes uitpuilen.
‘Moment,’ zegt de verkoopster en ze verdwijnt weer naar het magazijn. Even later is ze terug met een dienblad met kopjes thee en biscuitjes. Achter haar verschijnt een man met een verrijdbaar rek waar katoenen hoezen aan hangen.
‘U had een bontjas geblieft, meneer?’ informeert hij.
Oma zit hoofdschuddend in de stoel. Ze kijkt ongelukkig.
‘Ja, da’s een hoop geld zie ik oe denken!’ Opa legt zijn portemonnee op het tafeltje naast zijn hoed. ‘Ik heb d’r heel wat verdiend als visser op paling en zalm. Maar in ’49 kwam de noodlotsnacht…’
‘Welke kleur had u in gedachten, meneer?’ onderbreekt de verkoper.
‘Beige met unne bontkraag,’ zegt opa stellig.
‘Dan hebben we hier een heel fraai exemplaar met vossenbont.’ Voorzichtig wordt de beige mantel uit de hoes gehaald en aan opa en oma getoond.
‘Ik hoef geen bont, Hendrik,’ zegt oma, terwijl ze met haar knokige hand de zachte bontkraag aait die haar wordt voorgehouden.
‘Trekt ’em nou maar es aan!’ zegt opa.
Moeizaam staat oma op en laat zich in de jas hijsen. Hij past.
‘Loopt es een stuk!’ Opa draait een rondje met zijn wijsvinger om aan te geven hoe oma de jas moet showen. Voorzichtig loopt ze een rondje om de stoelen waarin we zitten, het bont deint zacht op en neer bij iedere pas die ze zet. Ze vertrekt haar gezicht van de pijn. ‘Misschien kunt u beter even gaan zitten,’ zegt de verkoopster als oma even wankelt en zich vast moet houden aan een fauteuiltje.
‘Het gaat wel.’ Oma loopt nog een stukje, steunend op de leuningen van de stoelen.
‘Is het unne dure?’ informeert opa bij de verkoper. Deze neemt de mantel behoedzaam van oma’s schouders en vouwt met een zuinig toegeknepen mond het kaartje open. Hij laat het opa zien. ‘Dan nemen we hem,’ besluit die.
Ondertussen is oma een beetje buiten adem gaan zitten en krijgt net van de verkoopster een kopje thee aangereikt.
‘We moesten maar es opstappen, vrouw!’ zegt opa, en hij pakt zijn portemonnee van de tafel. Hij maakt zijn duim nat in zijn mond en begint honderdjes te tellen, die hij voor zich op het tafeltje op een stapel legt. ‘Des eins zeet d’n Duitser, des zwei zeet d’n Duitser, des drei zeet d’n Duitser.’
Zo telt hij nog even door tot er een dik pak honderdjes ligt.
‘Breng de mantel maar naar de wagen,’ commandeert hij de verkoper als het bedrag is nageteld en goedgekeurd. Oma zet haar kopje neer en glimlacht verontschuldigend naar de verkoopster die haar overeind helpt. Opa heeft zijn hoed alweer opgezet en tikt met zijn stokken richting de uitgang, waar voor de deur de taxi wacht. Ik help oma achterin en ga naast haar zitten. Opa staat aan de passagierskant van de auto klaar om in te stappen. ‘Help me es, kèl,’ draagt hij de meegelopen verkoper op. Die drapeert de mantel op mijn schoot en reikt dan haastig naar opa, die zwaar aan het voorportier geklemd hangt omdat hij zijn stokken heeft losgelaten, die nu werkloos op de grond aan zijn voeten liggen.
‘Mijn vasthaauwen nou, mijn vasthaauwen nou!’ roept opa paniekerig. De verkoper gaat achter hem staan, zegt iets geruststellends en neemt hem stevig vast onder zijn oksels. Dan laat opa los. Met zijn tweeën vallen ze naar achteren de auto in, bijna op schoot bij de taxichauff eur. ‘Godverdegodvèèèr, wilde me kapot hebben?’ roept opa hels. Met een rood hoofd wringt de verkoper zich onder het zware lijf uit en klopt zijn kleding af. Hij raapt de stokken op en steekt ze tussen de voorstoelen door naar de achterbank. Ik pak ze aan en leg ze op de hoedenplank.
‘Meneer,’ zegt de verkoper met een knikje en hij sluit met een zachte klik het portier. Opa tikt met twee vingers aan zijn hoed. ‘Meinherr.’
We rijden terug naar de Hucht, het bont van de mantel kriebelt zacht tegen mijn neus.
Lees meer over Ongemakkelijke mensen.